Kerst is tegenwoordig niet meer te negeren: commercie, media en particulieren laten op alle mogelijke manieren weten dat het feest wordt. Een feest van licht, gezelligheid en overvloed. Een feest dat zoveel aandacht krijgt, dat alles erbij lijkt te verbleken. Maar was dat vroeger anders?
Licht en overvloed hebben altijd deel uitgemaakt van het Kerstfeest. Licht, omdat de geboorte van het Kerstkind - het Licht - gevierd wordt, wat aanhaakte op een heidense traditie, het joelfeest. Sinds lang is het de gewoonte dat met een mis te vieren, de Christus-mis of Kerstmis. En gezelligheid en overvloed, omdat men op dat joelfeest samenkwam en er altijd flink gegeten werd. De meeste andere gebruiken zijn van later datum, soms zelfs heel recent.
Zo is de kerststal in de 13e eeuw bedacht door Franciscus van Assisi, die daarmee het Kerstverhaal wilde uitbeelden. Eerst met levende mensen en dieren, later in de vorm zoals wij dat kennen. Kerstkaarten werden voor het eerst in de 19e eeuw gestuurd; de Engelsen begonnen ermee. De kerstboom kwam vanuit Duitsland begin vorige eeuw in onze huiskamers. De nachtmis, populair in de Middeleeuwen maar na de Reformatie afgeschaft, wordt ook pas weer sinds de vorige eeuw gelezen. En de gewoonte om cadeautjes met Kerst te geven is nog jonger; ze is uit de Verenigde Staten overgewaaid en heeft niets met Kerst te maken, maar met het Sinterklaasfeest (vergelijk Santa Klaus), dat in de 17e eeuw daar door Nederlandse kolonisten werd geïntroduceerd.
Opvallend aan het Middeleeuwse Kerstfeest is, dat het maar liefst twaalf dagen duurde: van Kerstavond tot en met Driekoningen. Er werd dan niet of nauwelijks gewerkt en men hield zich bezig met eten, drinken en spelletjes. Dat alles wel met een serieuze ondertoon: nadat op Kerst de geboorte van Jezus gevierd werd, was er een paar dagen later het feest van Onnozele Kinderen. Dan werd het bloedbad herdacht dat koning Herodes in Bethlehem onder de pasgeborenen aanrichtte, toen hij jezus trachtte te doden; daarom was het jongste kind die dag de baas in huis. Op Nieuwjaar, de dag dat Jezus naar de tempel gebracht werd om besneden te worden, gaf men elkaar vaak geschenken. En met Driekoningen werd een taart gebakken met een boon erin: wie de boon in zijn taartstuk vond, was die dag Koning: iedereen moest dan de Koning nadoen, wat tot veel hilariteit leidde.
Later legde men ook veel nadruk op de vier weken vóór Kerst: de Advent. Een tijd van verwachting en uitzien naar het licht. Vaak brandde men elke dag een stukje van een lange kaars, die dan met Kerst opgebrand was. Ook zette men een kaars in een papieren huisje, waarbij er elke dag een extra venster opengedaan werd. Een constructie, die tegenwoordig gebruikt wordt voor krasloten, of – nog wereldser – om elke dag achter zo’n deurtje een nieuw biertje te pakken.
Mocht u inmiddels in de stemming zijn: Museum Hoeksche Waard is geopend op tweede kerstdag met een speciale winterfair van 13.00 tot 17.00 uur!